Classics FFG2022: Yeon Sang-ho ('The King of Pigs')
Vertoningen
Nadat zijn derde animatie kortfilm The Hell (2000) enkele festivalprijzen wegkaapte, financierde Yeun zelf zijn eerste lange animatiefilm The Kings of Pigs met de hulp van afwerkingspremies. Het werd de eerste Koreaanse animatiefilm die op het festival van Cannes te zien was. Yeon bezit zijn eigen studio, Dadashow, genoemd naar het dadaïsme, de absurdistische kunststroming die de regisseur die aan de kunstacademie studeerde na aan het hart ligt, zoals te merken valt in zijn kortfilm Love Is Protein (2008).
The King of Pigs (2011)
Deze verbazende Koreaanse animatiefilm over pesten op school toont de donkerste kanten van gekwelde adolescenten. Het was in 2011 een van de fel opgemerkte inzendingen van de Quinzaine des Réalisateurs op het festival van Cannes. Geen tekenfilm in de lijn van de Hollywoodse blockbusters voor het hele gezin, wel animatie die zowel in de summiere grafische stijl als in narratieve ambitie (keuze van onderwerp; verhalende structuur waarin heen en weer gesprongen wordt in de tijd; volwassen doelpubliek) meer aanleunt bij de Japanse anime. Maar met dit grote verschil dat de karakters geen standaard neutrale gelaatstrekken krijgen maar overduidelijk een typisch Aziatische morfologie bezitten. De grote voorbeelden van Yeon zijn de Japanners Kon Satoshi (Perfect Blue, 1997), Furuya Minoru (Ping-Pong Club, 1995) alsook de onvermijdelijke Miyazaki Hayao. Hij is ook beïnvloed door de Japanse cyberpunk, zoals de speelfilm Tetsuo: The Bullet Man (2009) van Tsukamoto Shin’ya.
Het hoofdmotief van The King of Pigs is het heikele thema van pesten op school, maar regisseur Yeon Sang-ho doet hier veel meer mee dan het maken van een thesisfilm die aansluit bij de actualiteit en aanzet tot discussie. Hij graaft in zijn film naar een zwarte periode uit de jeugdjaren van zijn protagonisten, naar een misdaad die ze in hun volwassen leven met zich meeslepen en waar hun hele verdere bestaan door gedomineerd en vernietigd wordt. Al van in de openingsscène zet de debuterende regisseur de toon van een film die overheerst wordt door zwartgalligheid en fatalisme en aanvankelijk zelfs in een film noir sfeertje baadt.
Kyung Min, een radeloze zakenman van in dertig zit naakt in zijn flat nadat hij kennelijk zijn vrouw heeft omgebracht. Hij krijgt een telefoontje van een detective de hij inhuurde en die hem het nummer bezorgt van zijn vroegere schoolkameraad Jong Suk naar wie hij al vijftien jaar op zoek is. De twee ex-klasgenoten spreken af in een café waar ze traumatische herinneringen ophalen aan hun middelbare schooljaren. Blijkt dat hun adolescentie werd verteerd door klassenverschillen maar vooral ook door een genadeloos hiërarchisch systeem waarbij een groep oudere studenten, ‘dogs’ genoemd, de jongere leerlingen, ‘pigs’ genoemd, terroriseerden.
De twee jeugdvrienden ondergingen lijdzaam hun lot tot er een student opdaagde, Chul Yi, die preekte dat er maar één middel was om de ‘dogs’ te verslaan: hen overtreffen in boosaardigheid, agressie en geweld. Hoe dieper Yeon Sang-ho in het verleden van zijn twee gekwelde protagonisten graaft, hoe meer duistere geheimen, zware vernederingen, smeulende wraakzucht en onverwerkte schuldgevoelens boven water komen. Zonder de symboliek of de metaforische geladenheid van zijn fabel te dik in de verf te zetten, is het duidelijk dat de schoolarena waar extreme brutaliteit tot de dagelijkse routine hoort, ook een microkosmos wordt van de Koreaanse samenleving in het algemeen.
Terwijl de typische Koreaanse lange animatiefilm rond de twee miljoen dollar kost om te produceren kostte The King of Pigs slechts 135.000 dollar. Yeon werkt dan ook met een minieme ploeg en tekent zelf met de hand zijn films. Wat hem de vrijheid geeft om subversief en confronterend materiaal uit te kiezen waar de meeste animatiefilmers zich nooit zouden aan wagen. De rudimentaire animatiestijl verraadt het lage budget, maar wordt tegelijk ook als een troef gebruikt. De gezichten van de jongens die elkaar de duivel aandoen zijn tamelijk ‘realistisch’ getekend en neigen zelfs naar het groteske. De houterige bewegingen en statische taferelen creëren een gevoel van immobiliteit dat echt akelig wordt. Hoe jong de protagonisten ook zijn, ze lopen er zo neerslachtig bij dat ze al alle vitaliteit en levenslust verloren hebben. Het langzame tempo en de quasi afwezigheid van beweging maakt de plotselinge gewelduitbarstingen van de scholieren die vaak als razend te keer gaan des te schokkender. Als afdaling in de hel van de adolescentie kan The King of Pigs tellen en mede door de stilering eigen aan het animatiegenre, bezit de film een bezwerende kracht die vele aanverwante speelfilms overtreft.
The Window (2012)
Een autobiografische half uur lange kortfilm over Yeons ervaringen tijdens zijn militaire dienstplicht met nog meer geweld en psychologisch realisme.
The Fake (2013)
Lange animatiefilm over een christelijke dominee die zijn straatarme kerkorde besteelt. De ‘held’ van dit allesbehalve stichtelijk verhaal is een gewelddadige, drankzuchtige ex-gevangene die vrouw en dochter misbruikt. Met zijn aanval tegen religieuze groeperingen neemt Yeon ook indirect de zeer gelovige toenmalige president Lee Myung-bak in het vizier.
Seoul Station (2016)
In Yeons eerste zombiefilm gaat het om geanimeerde levende doden die de incarnatie zijn van proletariërs van elke slag. De achtervolging tussen een valse echte vader en zijn dochter zijn slechts een voorwendsel om een samenleving in verval te tonen. Zoals in de klassiekers van George A. Romero (Night of the Living Dead, 1968; Dawn of the Dead, 1979; Day of the Dead, 1985) wordt het zombie-genre gebruikt voor zijn metaforische kracht en evidente sociale kritiek. Yeon slaagt er ook in om de animatietechnieken zodanig te gebruiken dat een bij uitstek kunstmatige techniek een verontrustend realisme creëert.
Train to Busan (2016)
Na enkele festivalvertoningen van Seoul Station kreeg Yeon het aanbod om er een live versie met acteurs van te maken. Het resultaat is dit geweldig spannend zombiefestijn dat een welverdiend mondiaal succes oogstte. Train to Busan is een zeldzaam voorbeeld van een intelligente high concept film. Op het moment dat er een virus uitbreekt dat mensen in zombies verandert stapt een geïnfecteerd meisje op de trein naar Busan. Er volgt een helse reis waarbij het virus zich snel over de passagiers verspreidt en het ene na het andere treincoupé overrompeld wordt door zombies. De premisse mag dan nog simpel zijn, de vindingrijkheid waarmee de filmmakers hun basisidee _ zombies op de trein _ tot op het bot exploiteren maakt er een even grappige als akelige en zenuwslopende gruwelfilm van. Bij het vertrek van de trein vraag je je af hoe de filmmakers daar nu twee uur variaties kunnen op verzinnen, maar algauw laat je je meeslepen door een woeste overlevingsstrijd in een besloten ruimte waar geen uitweg is en het vernietigend kwaad zich razendsnel verspreidt. De geïmproviseerde survivaltechnieken van het laatste groepje overlevenden leiden tot enkele briljante hoogstandjes: zoals de scène waarin de overlevenden in een verduisterde wagon via het zo geruisloos mogelijk voortkruipen op de bagagerekken aan de gedesoriënteerde en praktisch blinde zombies proberen te ontsnappen.
Psychokinesis (2018)
Na het drinken van het water van een bergbron krijgt een bankbewaker telekinetische superkrachten die hij moet aanwenden om zijn vervreemde dochter te redden van een boosaardige bouwmaatschappij. Deze superheldenfilm werd voor de Amerikaanse markt vooraf gekocht door Netflix, waarmee Yeon de derde Koreaanse regisseur was na Bong Joon-ho en Kim Jee-woon om in de U.S.A. voet aan wal te krijgen. Zijn carrière die de sprong maakt van onafhankelijke animatiefilms naar Koreaanse superproducties is op zijn minst fenomenaal te noemen.
Peninsula (2020)
Ofschoon er in deze follow-up van Train to Busan heel wat levende doden worden afgeslacht is dit veel minder een zombie-film dan een variante van een beproefd urban action recept: een kleine groep mensen moet zich een weg banen door een vijandelijk gebied en wordt van alle kanten bestookt en bedreigd. Twee meester-stilisten die in seventies debuteerden hebben met deze tropen minimalistische meesterwerkjes afgeleverd: John Carpenter met Escape from New York (1981) en Escape from LA (1996) en Walter Hill met The Warriors (1979), Southern Comfort (1980), Streets of Fire (1984), Trespass (1992).
En ook een aantal films waarin de helden door het nemen van een verkeerde afslag in het helse deel van de stedelijke jungle verdwalen genereerden de nodige spanning: Judgment Night (1993) van Stephen Hopkins was veruit de beste van wat in Variety-ees ‘inner-city actioners’ wordt genoemd. Peninsula is ook zo’n ‘inner-city actioner’, maar dan met zombies en spelend in een soort post-apocalyptisch landschap _ Seoul na de zombie invasie _ waarin de beschaafde wereld totaal verwoest en ontregeld is.