Duynslaegher stelt voor: 'The Long Riders'

Long riders
Verdieping 06 nov 2019
Elke maand stelt Patrick Duynslaegher in Ciné-Club Flagey (Brussel) een van zijn favoriete films voor. Donderdag 7 november is het de beurt aan ‘The Long Riders’ (1980) van Walter Hill.

Na drie zeer diverse genrefilms (‘The Streetfighter’, 1975; ‘The Driver’,1978; ‘The Warriors’, 1979) pakte Walter Hill in 1980 uit met zijn eerste western. Daarmee profileerde hij zich definitief als een regisseur die werkte binnen de klassieke traditie van de narratieve cinema, met Howard Hawks, John Ford en Raoul Walsh als grote voorbeelden.

‘The Long Riders’ contrasteert dan ook weldadig met de revisionistische genre-oefeningen uit de jaren zeventig waarin elke western wel een bespiegeling leek over Vietnam, Nixon, het Amerikaanse imperialisme of de revoluties in derdewereldlanden. In zijn vierde film keerde Hill terug naar de bron, met een western die tevreden was gewoon een western te zijn. Niet meer of niet minder.

De eerste en allicht enige voorwaarde om van ‘The Long Riders’ te kunnen genieten is dan ook dat je van westerns houdt, van wat filmrecensent André Bazin ‘le cinéma américain par excellence’ noemde, een genre van onuitputtelijke herhalingen en variaties van dezelfde thema’s, gebeurtenissen, stereotype personages en welbekende iconografie.

Bovendien vertelt ‘The Long Riders’ over de lotgevallen van echt bestaande bandieten die tot de mythologie van het wilde westen behoren en veel westernregisseurs inspireerden. Jesse (1847-1882) en Frank James (1843-1915) waren gewapende bankovervallers met verschillende doden op hun geweten. Met de Younger brothers, aangevoerd door Cole, pleegden ze in 1866 de eerste bankoverval bij klaarlichte dag in het Amerika van na de burgeroorlog. Zes jaar later begonnen ze ook stoomtreinen te beroven. Een tijdlang was Jesse, intussen een devote baptist, een vreedzame en gelukkig getrouwde landbouwer. Tot hij in 1881 weer aan het stelen sloeg en een jaar later door Bob Ford in de rug werd neergeschoten.

De toon van ‘The Long Riders’ wordt perfect samengevat in de openingsbeelden: de silhouetten van de in lange jassen gehulde bendeleden te paard, op een grasrijke heuvel, met als summiere begeleidende muziek een ballade voor gitaar en banjo (het gaat om de eerste filmscore van Ry Cooder die zowel de vaste componist werd van Hill als van Wim Wenders).

Van burgeroorlog naar banditisme

Wat daarop volgt is meer een aaneenschakeling van incidenten dan een dwingend opgebouwd dramatisch verhaal. Het is alsof Hill de onvermijdelijk noodlottige afloop dermate als vanzelfsprekend beschouwt, dat hij het niet eens nodig acht om de ondergang van de James-en-Youngerclan als een nadrukkelijke escalatie te ensceneren.
De eerste scène gooit ons middenin een bankoverval die door de zinloze brutaliteit van een van de bendeleden, Ed Miller, in het honderd loopt en tot zijn verbanning leidt. Alhoewel de bandieten achterna gezeten worden door de detectives van het fameuze Pinkerton-agentschap maakt Hill er geen voor de hand liggende achtervolgingsfilm van. Er gaat evenveel, zo niet meer aandacht naar het dagdagelijks bestaan van de bende, met huiselijke taferelen, hofmakerij, uitvaarten, bezoekjes aan bordelen of pogingen om een eerbaar familieleven op te bouwen.

Zonder de criminele activiteiten van de broers te motiveren legt Hill er wel de nadruk op dat hun banditisme een voortzetting is van de burgeroorlog die hen als adolescenten markeerde. Het lijkt erop dat ze de nederlaag van de geconfedereerden niet als een voldongen feit beschouwen, maar dat ze nog altijd een irrationele, vaderlandslievende oorlog voeren tegen de noordelijken. Het enige echte motief van hun daden is dat ze gewoon een job te klaren hebben, zoals bijna alle protagonisten uit de existentiële actiefilms die Hill schreef (zoals ‘The Getaway’ van Sam Peckipah uit 1972) en regisseerde.

Als filmmaker weigert Hill zowel een verheerlijking als een afwijzing op morele gronden van zijn legendarische wildwesthelden. Hij schildert Jesse James tegelijk af als een keiharde, genadeloze bendeleider maar ook als een brave huisvader die tussen twee rooftochten in de gezellige haard van zijn paardenfokkende echtgenote opzoekt. De gevreesde en bewonderde outlaw als pantoffelheld. De James-en-Youngerbroers worden door de landbouwers in Missouri als volkshelden begroet omdat ze de spoorwegmaatschappij en de banken aanvallen, net als de instanties die de pachters uitbuiten en van hun grond beroven.

De mythevorming van deze outlaws begon reeds toen ze nog leefden. Hill toont hoe de reporters hen in de kranten afschilderen als moderne Robin Hoods, rovers die stelen van de rijken om aan de armen te schenken. Wat helemaal niet strookt met de werkelijkheid. De ophemeling van de bende werd voortgezet door de populaire dime novels en door de filmindustrie. In 1921 al wijdde de Mesco Pictures Corporation twee kortfilms aan hun boevenstreken; de hoofdrol in ‘Jesse James Under the Black Flag’ werd vertolkt door Jesse Edward James, zoon van. Er zouden nog meer dan twintig films volgen, vaak het werk van beroemde regisseurs wier Jesse James films interessant zijn om met elkaar te vergelijken: ‘Jesse James’ (1939) van Henry King; ‘The Return of Frank James’ (1940) van Fritz Lang; ‘I Shot Jesse James’ (1949) van Sam Fuller; ‘The True Story of Jesse James’ (1949) van Nicholas Ray; ‘The Great Northfield Minnesota Raid’ (1972) van Philip Kaufman, met Robert Duvall als Jesse James. Het is deze laatste film die het meest aanknoopt met Hills versie, al concentreert Kaufmans in flashback vertelde film zich volledig op de fatale overval van een bank in Northfield en koos hij voor een psychoanalytische interpretatie van het gedrag van de hoofdfiguren.

Na Hills versie van de feiten, volgden er nog andere interpretaties, met als uitschieter Andrew Dominiks ‘The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford’ (2007) met Brad Pitt als Jesse.

Bij Hill is er geen sprake van een Freudiaanse ondertoon noch van een politieke of sociologische agenda. Hill bekijkt zowel de outlaws als de Pinkerton-agenten met een zekere afstandelijkheid. De achtervolgers zijn geen bloeddorstige huurlingen in dienst van het kapitaal, maar professionelen die veeleer toevallig aan de kant van de wet staan en enkel moeten boeten als ze een beroepsfout begaan hebben, zoals het onvrijwillig doden van het jongere, mentaal beperkte broertje van Frank en Jesse James. Achter Hills neutraliteit schuilt toch ook een bewondering voor de morele erecodes van Jesse en de zijnen. Op dat vlak zijn er wel verschillen tussen de bendeleden. Daar waar Clell Miller bij het begin het voortbestaan van de groep belangrijker acht dan solidariteit met zijn verstoten broer, laat een verbitterde Frank James aan het einde zijn dodelijk gewonde kompanen in de steek om met zijn broer de rivier over te steken die hen naar hun geboortestreek Missouri voert, het land dat ze volgens hem nooit hadden mogen verlaten.

Aan het slot van zijn film neemt Hill in naam van de dichterlijke vrijheid aardig een loopje met de geschiedenis. Frank James geeft zich in 1882 over aan de Pinkerton-detective op voorwaarde dat hij eigenhandig de laaghartig vermoorde Jesse mag begraven. Terwijl de echte Frank James zich schuilhield na de dood van zijn jongere broer, bij een bizarre rechtszaak werd vrijgesproken en tot aan zijn dood in 1915 voor het simpele boerenbestaan koos.

Broederlijke casting

De rolbezetting van ‘The Long Riders’ is een heuse krachttoer. Producent Tim Zinnemann (zoon van veteraan Fred Zinnemann) wist voor de vier broederlijke duo’s echte acterende broers te strikken: James en Stacy Keach zijn Jesse en Frank James; David, Keith en Robert Carradine zijn de Youngers; Dennis en Randy Quaid de Miller broers en Christopher en Nicholas Guest de gemene Charlie en Bob Ford, die vergeefs de bende willen vervoegen, waardoor Bob later uit wraak én om de premie van 15.000 dollar op te strijken, Jesse James in de rug neerschiet. Deze broederlijke casting is gelukkig meer dan een straffe publiciteitsstunt. De broers mogen dan nog in hun fysiek verschillend zijn, je voelt toch dat ze tot dezelfde familie behoren, wat het thema van de loyauteit kracht bijzet.

Precies omdat Hill zo weinig invult en onthult over zijn personages, zijn we vaak aangewezen op de impact van de fysionomie van de acteurs: het droevige, obsessieve staren van James Keach als Jesse James (hij is de dominante acteur in de groep, ook al omdat hij het enige personage vertolkt dat we echt zien evolueren); de lummelachtige goedmoedigheid van de onvoorspelbaar gewelddadige Randy Quaid; de traag bewegende onheilspellende David Carradine die als Cole Younger soms meer het brein van de bende is dan Jesse James.

Visuele essentie

Ook en vooral visueel is ‘The Long Riders’ op een heel directe manier veelzeggend. De D.O.P. Ric Waite maakt dankbaar gebruik van de telelens om de ruimte samen te drukken en tekent voor een haarscherpe fotografie vol diepe, donkere kleuren van landschappen van kronkelige paden, dun gegroeide bossen en zonovergoten weilanden. Zowel in buitenopnamen als in interieurs vat hij de essentie van een epoque.

De rituelen uit die tijd, enkele jaren na de burgeroorlog - van volksdansen tot begrafenissen - worden met evenveel aandacht in beeld gezet als de zuivere actiestaaltjes: de treinroof waarbij een van de outlaws van de ene wagon op de andere springt; het spannende messengevecht tussen Cole Younger en de half Indiaanse wederhelft van het plaatselijke hoertje Belle Starr (Pamela Reed). De stilering van het authentieke westen is op zijn best wanneer dit zo sober en direct mogelijk gebeurt.

Slechts een keertje wordt Hills berekende stijlbewustheid gemaniëreerd: tijdens de finale, spectaculaire shootout in Northfield waarbij de bende in de val gelokt wordt en letterlijk aan flarden wordt geschoten. Het wordt het zoveelste door Sam Peckinpah’s ‘The Wild Bunch’ (1969) beïnvloedde bloedbad met vertraagde beelden van kogelwonden waar het bloed uitspat, doorzeefde lichamen en versplinterend glas. Hill voegt er een nieuw element aan toe: niet alleen de beelden vertragen maar ook de soundtrack, zodat het hinniken van de opgeschrikte paarden, het gekrijs van de gewonde boeven, het vuurwerk van kogels en het tegen de grond smakken van de ruiters, tergend wordt uitgerekt.

Zelfs al oogstte ‘The Long Riders’ in 1980 een bescheiden succes, in hetzelfde jaar kwam ook Michael Cimino’s ‘Heaven’s Gate’ in de bioscoop, waarmee de studio United Artists overkop ging, zodat de western als genre ten dode was opgeschreven. Mede door Hill beleefde het genre occasioneel nog een heropleving. In 1987 maakte hij de Tex-Mex western ‘Extreme Prejudice’. Daarop volgden nog twee historische westerns, ‘Geronimo: An American Legend’ (1993) en ‘Wild Bill’ (1995). In 2006 regisseerde hij de miniseries ‘Broken Trail’ en in hetzelfde jaar regisseerde hij ook twee episodes van ‘Deadwood’, de uitermate realistische western televisieserie waarvan hij consulting producer was.

Maar ook zijn niet-westerns zijn echte genrefilms: ‘Southern Comfort’ (1981), ‘48 Hours’ (1982), ‘Streets of Fire’ (1984), ‘Johnny Handsome’ (1989), ‘Trespass’ (1992).

“Als je goed toekijkt,” zei Walter Hill ooit, “zie je dat al mijn films westerns zijn.”

‘The Long Riders’: donderdag 7 november om 19:30 in Ciné-Club Flagey (Studio 5), Brussel.

Reservaties: www.flagey.be / www.cinematek.be