Flagey: Razzia sur la chnouf
Het lijkt misschien een provocatie om de Ciné-Club film van vorige maand, 'Bande à part' van Jean-Luc Godard, te laten volgen door 'Razzia sur la chnouf' (1955) van Henri Decoin. Deze regisseur staat immers symbool voor de door Godard, Truffaut, Rivette en Chabrol zo gehate cinéma de papa. Beide films vertegenwoordigen dan ook een cinema die diametraal tegenover elkaar staat. Robuuste qualité française bij Decoin versus uitdagende nouvelle vague vrijheid bij Godard. Het enige wat de films bindt is dat ze hun intrige ontlenen aan een misdaadroman, maar terwijl Godard de oorspronkelijke roman van Dolores Hitchens quasi overboord gooit en hooguit gebruikt als een trampoline voor zijn cinematografische improvisaties en spielereien, zweert Decoin trouw aan zijn literair origineel, een roman van Auguste Le Breton, een gewezen gangster die aan het schrijven sloeg.
Franse misdaadauteurs
Die literaire basis is trouwens van primordiaal belang voor de Franse misdaadfilm uit de jaren vijftig van vorige eeuw die de mosterd haalde bij de beroemde 'Série Noire' die vanaf 1945 door uitgeverij Gallimard in de markt werd gezet. Het Franse lezerspubliek maakte plotseling kennis met auteurs van de Amerikaanse hard boiled school (van Raymond Chandler tot James Hadley Chase) waar het tijdens de oorlog geen weet van had. Het duurde niet lang vooraleer ook een nieuwe generatie Franse misdaadauteurs in de catalogus werd opgenomen. In 1953 drukte Albert Simonin zijn stempel op de uitgeverij met zijn roman 'Touchez pas au grisbi', die de grote verdienste had de Franse auteurs van de Amerikaanse invloed te bevrijden door de gangsters in kwestie neer te zetten in een typisch Franse context. De filmadaptie in 1954 door Jean Becker luidde dan ook de grote bloeiperiode in van de Franse misdaadfilm die tot de jaren zeventig zou duren.
'Touchez pas au grisbi' is een van de drie sleutelfilms uit die periode. De twee andere, 'Du rififi chez les hommes' van Jules Dassin uit 1955 (door kenner François Guérif ‘une tragédie grecque à Pigalle’ genoemd) en 'Razzia sur la chnouf', zijn beiden gebaseerd op een roman van Auguste Le Breton. Dat de drie films in hun titel verwijzen naar het eigen Franse taaltje uit de onderwereld (grisbi, rififi, chnouf is argot voor respectievelijk poen, knokpartij en heroïne) wijst al op de sterke nationale identiteit van zowel de films als de romans. In twee van de films, 'Touchez pas au grisbi' en 'Razzia sur la chnouf', rust de hoofdrol op de stevige schouders van Jean Gabin, de grote ster uit de jaren dertig die na een Amerikaans uitstapje tijdens de Tweede Wereldoorlog een nieuwe carrière entameerde waarin zijn sociaalvoelend Front Populaire profiel geleidelijk zal verburgerlijken tot hij versteent tot de massieve patron, président-directeur général of pater familias.
Semi-documentaire
'Razzia sur la chnouf' was anno 1955 binnen het misdaadgenre behoorlijk uniek en vernieuwend. Voor het eerst in een Franse film was te zien hoe een politie-inspecteur als undercover in ‘het milieu’ infiltreert (iets wat een paar jaar eerder nog onwettelijk was) en voor het eerst ook werd op realistische en gedocumenteerde wijze de sluier gelicht over het wereldje van verdovende middelen, een quasi parallelle, gesloten wereld met zijn eigen codes, regels en sancties. Je zou daarom 'Razzia sur la chnouf' ook een docu-fictie avant la lettre kunnen noemen.
De protagonist Henri, bijgenaamd Le Nantais, zet bij de aanvang van de film opnieuw voet op Franse bodem nadat hij in de V.S. voor een Amerikaans drugssyndicaat werkte. Zijn opdracht: de grondige reorganisatie van de handel in verdovende middelen, waarvan hij het rendement moet verhogen door de productie op te voeren en zonder de prijzen te verlagen. Precies omdat hij daarvoor op de hoogte moet zijn van alle onderdelen van het mechanisme, is hij ook onze gids bij de semi-documentaire benadering van het hele proces van de drugshandel; daarbij overlopen we alles wat bij de productie, distributie en consumptie van drugs komt kijken, van de scheikundigen, groothandelaars, koeriers, dealers, klanten en junkies die zich niet louter aan de zelfkant van de samenleving bevinden, maar alle lagen en leeftijden van de bevolking behelzen.
Coup de théâtre
Het predicaat ‘documentair’ moet natuurlijk met een relativerend korreltje zout genomen worden: in de jaren vijftig golden andere normen voor wat als ‘levensecht’ wordt ervaren. Bovendien wordt een en ander ook geromantiseerd en filmisch in de verf gezet. Zo is er de tedere liefde van de gezette Gabin voor een fris jong blaadje (een constante in het latere werk van deze mythische Franse acteur), de kassierster (Magali Noël) van de bar-restaurant die als dekmantel dient voor zijn illegale activiteiten. Alle bijrollen zijn zoals doorgaans in de Franse cinema van die tijd, sterk getypeerd: Marcel Dalio als de inhalige big boss die aan de touwtjes trekt maar zelf buiten schot blijft; Lino Ventura als Le Catalan, trouwens een van zijn eerste vertolkingen als de caïd de service; en in een klein rolletje zien we zelfs in een duistere kelder de auteur Le Breton uittronen boven de figuranten achter de goktafel. Voorts is er ook de chef-op Pierre Montazel (vers gerekruteerd van Beckers 'Touchez pas au grisbi') die in de trieste nachtelijke straten van Parijs en in de afdalingen in de helse kroegen en bars waar junkies zich ophouden zijn passie voor tegenlicht naar believen kan uitleven.
Dramatisch heeft de film zelfs iets gekunsteld, vooral dan in de finale coup de théâtre die we best konden missen. Het was helemaal niet nodig om van de protagonist een infiltrant te maken, tenzij om Gabin in die fase van zijn carrière de overstap te laten maken van truand naar eerzame flic (tijdens zijn verdere carrière zou hij voortdurend tussen die twee polen laveren). Die plotselinge verandering van kamp, heeft ook iets moraliserend, wat gelukkig ontbreekt in alles wat eraan vooraf gaat. Ondanks een paar heuglijk schokkende moorden is de toon van de film zeer sec, zonder enige fiorituren. De personages worden getoond zoals ze zijn, zonder opsmuk: boeven van wie de daden op geen enkele manier kunnen goedgemaakt worden en die zich nooit kunnen verschansen achter een of andere ‘viriele vriendschap’.
Miskende regisseur
Wat is er dan wel documentaire-achtig aan 'Razzia sur la chnouf'? Dit zit ‘m vooral in de rake details die kleur geven aan deze wel zeer donkere zwart-witfilm: de drugs die in Frankrijk per trein arriveren, verstopt achter een paneel in de toiletten; een ondergronds laboratorium in een discrete villa in de buitenwijken; de tafelende boeven die bij een inval van de brigade mondaine snel hun wapens onder de bank schoppen, schiettuigen die later bij het opruimen met een borstel op een hoopje worden geveegd; de broeierige, neerslachtige sfeer in een opiumtent en in een clandestien cabaret waar een verslaafde vrouw (Lila Kedrova die geen aanmoediging nodig heeft om in overacting modus te schakelen) een wulpse paringsdans begint met een gladgespierde zwarte; de snelle inserts van een toxicomaan die zijn stuiptrekkingen nauwelijks onder controle heeft.
In een zeldzaam toegeeflijke bui wat het werk van Decoin betreft, schreef Godard over 'La chatte' (1958) dat de film getuigde van ‘une certaine sobriété non dépourvue de noblesse.’ Hetzelfde zou je kunnen zeggen over 'Razzia sur la chnouf', een van de sterkste films van Decoin, een regisseur die zeker meer erkenning verdient dan hij nu heeft. Meer nog, van alle Franse regisseurs die bij het aantreden van de nouvelle vague eind jaren 50, begin jaren 60 aan de kant werden gezet (Julien Duvivier, René Clément, Claude Autant-Lara, Jean Delannoy en zelfs Henri-Georges Clouzot), blijft Decoin de meest miskende. Als regisseur was Decoin een beetje op Amerikaanse leest geschoeid: geen auteur met een eigen kijk op de wereld (en op de cinema), wel een vakman die soepel van het ene genre naar het andere stapte, zonder bekommerd te zijn om enige eenheid van stijl - de reden ook waarom hij door de nieuwe generatie uitgespuwd werd. Decoin (1890-1969), die ook enkele romans schreef, was een tijdlang sportjournalist, wat volgens ex-assistent Michel Deville te merken was aan zijn aanpak als regisseur. Hij zag elke film als een match die hij absoluut moest winnen.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werd Decoin meteen naar het front gestuurd. Als hij gewond terugkeert duurt het nog een poos voor hij in de cinema terechtkomt. Hij is al 44 als hij in 1933 zijn eerste lange film draait, 'Les bleus du ciel'. In die periode ontmoet hij bij de opname van 'Le domino vert' de opkomende actrice Danielle Darrieux, met wie hij in 1935 trouwt. Ze zal uiteindelijk in twaalf van zijn films spelen (ook nog na zijn scheiding in 1941). Hij maakt met Darrieux een aantal sierlijke vrouwenportretten waarin zijn muze op diverse leeftijden, van adolescentie tot rijpere leeftijd, alle facetten van de vrouwelijkheid toont. Tijdens een verblijf in Hollywood in 1938, bestudeert hij hoe zijn collega’s in Hollywood te werk gaan, met als motto: de echte mise-en-scène is deze die je niet ziet. Tot zijn beste werk horen zeker zijn drie Simenon verfilmingen: 'Les inconnus dans la maison' (1942), 'L’homme de Londres' (1943) en vooral zijn meesterwerk 'La vérité sur bébé Donge' (1951) waarin Darrieux een van de grootste rollen uit haar lange carrière speelde; ze acteerde nog in films tot in 2010 en was honderd toen ze vorig jaar stierf.
‘Razzia sur la chnouf’. Donderdag 1 februari om 19:30 in Ciné-Club Flagey (Studio 5), Brussel.
Reservaties: www.flagey.be / www.cinematek.be