- ...
- home
- nieuws
- wide angle ...
Wide Angle: Murakami en het witte doek
De eerste langspeelfilm die was gebaseerd op Murakami’s werk kwam er in 1982 en dat liep al meteen mis. De filmversie van zijn debuut Luister naar de wind (1979) vond geen genade bij de auteur. En dat is begrijpelijk. Veel van regisseur Kazuki Omori’s keuzes druisen in tegen de sfeer van de roman. Murakami was zo teleurgesteld in wat Omori er van had gebakken dat het ruim twintig jaar zou duren voor hij nog eens filmrechten vrijgaf. Het was Jun Ichikawa die in 2004 groen licht kreeg om het kort verhaal ‘Tony Takitani’ te verfilmen. Ichikawa vertelde me destijds in Vlissingen, waar hij te gast was op het festival Film By The Sea, dat zijn producer een goede vriend was van Murakami en die had het voor elkaar gekregen.
Murakami bleef ook daarna selectief. Opmerkelijk was dat een buitenlandse regisseur meer kans leek te maken om toestemming te krijgen dan een Japanse. De twee bekendste zijn de Vietnamees Trần Anh Hùng voor Norwegian Wood (2010, naar de gelijknamige roman) en de Zuid-Koreaan Lee Chang-dong voor Burning (2018, naar het verhaal ‘Schuurtjes in brand steken’), maar er was ook All God’s Children Can Dance van de Zweed Robert Logevall (2008, naar het verhaal ‘Gods kinderen dansen allemaal’ uit de bundel Na de aardbeving).
Pas in 2018 lukte het nog eens voor een Japanner, maar Daishi Matsunaga’s Hanalei Bay was alweer geen onverdeeld succes. Als zeventiger lijkt Murakami echter milder gestemd en ook op andere vlakken viert hij wat meer de teugels. Zo deed hij recent een poosje een radioshow en hij hield zich ook bezig met het oprichten van de Haruki Murakami Bibliotheek op de campus van zijn alma mater, de Universiteit van Waseda in Tokio. Hij ziet er dus minder dan vroeger tegen op in de openbaarheid te treden. En al zal hij het mediacircus dat onvermijdelijk op gang komt bij elke verfilming wellicht nooit een pretje vinden, in de Japanse pers verschijnen ook meer interviews met hem. Een reden waarom Murakami in het verleden trouwens niet happig was op verfilmingen, zijn de bovennatuurlijke elementen in veel van zijn verhalen; nogal wat personages belanden in een parallel universum, wat eigenlijk voor een tocht door het onderbewustzijn staat. Die verfilmen zou een concrete voorstelling bieden van wat volgens de auteur aan de verbeelding moest worden overgelaten. Nu erkent hij in interviews dat literatuur en film twee heel verschillende media zijn en juicht hij toe dat regisseurs met zijn werk ‘hun eigen ding doen’. Over de recentste Murakami-verfilming, Drive My Car van Ryusuke Hamaguchi, liet hij zich in die zin lovend uit.
Burning kreeg heel wat betere kritieken dan het op gemengde gevoelens onthaalde Norwegian Wood. Persoonlijk was ik het niet volmondig eens met die lof voor Burning. Ik miste de kenschetsende Murakami-humor, de tragikomische toets. Hoe dramatisch de situatie ook is, Murakami’s personages weten een en ander (en vooral zichzelf) toch te relativeren met een scheut onderkoelde, droge humor. Dat waardeer ik altijd in zijn werk en automatisch verwacht ik het ook in de films. Wie het originele verhaal niet heeft gelezen, zal die humor weliswaar niet missen in de film.
In ‘Drive My Car’ is zo’n vleugje ironie al aanwezig in de openingspassage over het rijgedrag en de stuurkunsten van vrouwen. Ze heeft de film niet gehaald. En over humor gesproken: toen ‘Drive My Car’ oorspronkelijk verscheen in het tijdschrift Bungei Shunju zorgde één zinnetje voor ophef. Misaki, de vrouw die de acteur Kafuku in dienst neemt als privéchauffeur, is afkomstig uit het stadje Nakatonbetsu op het noordelijk eiland Hokkaido. Op een bepaald moment ‘flipt ze plotseling haar sigaret het raam uit – zomaar terwijl hij nog brandt.’ En dan laat Murakami zijn personage denken: ‘Waarschijnlijk deed iedereen in Nakatonbetsu zoiets gewoon.’ Het stadsbestuur voelde zich beledigd en verkondigde dat dit bij hun inwoners allerminst de gewoonte is, dankzij de sensibiliseringscampagnes rond brandgevaar. Na een klacht bij de uitgever van het tijdschrift en berichtgeving daarover door alle Japanse media verontschuldigde Murakami zich en besloot voor de latere versie in de verhalenbundel Mannen zonder vrouw (2014) dan maar de naam te veranderen in Kami-Junitaki, een fictief stadje.
In de film is het ook Kami-Junitaki geworden, maar ondanks een scène waarin Misaki een sigaret rookt in de auto, wordt die niet ‘het raam uit geflipt’ (ze houdt hem omhoog door het schuifdak).
In feite is de typische Murakami-humor op het witte doek nog het meest terug te vinden in de allereerste adaptaties, twee korte experimentele films van Naoto Yamakawa uit begin jaren tachtig, vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van de verhalen zelf. Het gaat om ‘Attack on the Bakery’ (naar ‘De broodjesroof’, dat samen met ‘De tweede broodjesroof’ ook de inspiratie vormde voor een deel van de Koreaanse omnibusfilm Acoustic uit 2010, een scène uit Der Eisbär van Til Schweiger uit 1998 en een korte film van Carlos Cuarón uit 2010) en ‘A Girl, She is 100 %’ (naar ‘Hoe ik op een zonnige ochtend in april mijn 100 procent perfecte meisje tegenkwam’). Die laatste behoudt vrijwel woordelijk Murakami’s tekst en mede daardoor weet de film wel de droogkomische sfeer te vatten, ondanks het besluit dat het ‘een droef verhaal is’. De enige regisseur die daar met een langspeelfilm in slaagde, was Jun Ichikawa. Dat ook hij een voice-over (van Hidetoshi Nishijima, hoofdacteur in Drive My Car!) gebruikte is daar wellicht niet vreemd aan. Zo zet de openingszin meteen de toon: ‘Tony Takitani heette echt Tony Takitani.’
Verder valt op dat tot dusver Norwegian Wood de enige roman is die is verfilmd. De rest zijn korte verhalen. Een van de uitdagingen bij het baseren van een langspeelfilm op een kort verhaal is uiteraard: hoe te vermijden dat het nodeloos langgerekt overkomt. Dat was alvast bij Hanalei Bay niet bijster geslaagd.
Drive My Car van Ryusuke Hamaguchi is eveneens op een kort verhaal gebaseerd (en net als Norwegian Wood de titel van een Beatlesnummer; Mannen zonder vrouw bevat trouwens ook ‘Yesterday’). Het telt een kleine vijftig pagina’s en om dat materiaal aan te vullen heeft Hamaguchi ook elders in de bundel zaken opgepikt. Wat Kafuku’s vrouw na de seks vertelt over lampreien en het insluipen in de kamer van een jongen, komt uit ‘Scheherazade’ en de sfeer van geweld die in de bar om de jonge acteur hangt doet aan ‘Kino’ denken. Dat integreren van andere verhalen wordt vergemakkelijkt doordat veel van Murakami’s mannelijke personages gelijkenissen vertonen, of ietwat cru gesteld: inwisselbaar zijn. De titel Mannen zonder vrouw, kun je stellen, is eigenlijk de essentie van het hele oeuvre van Murakami: mannen denken met weemoed of vaag verlangen terug aan een vrouw die, op de een of andere manier, uit hun leven is verdwenen. Dat is in ‘Drive My Car’ niet anders.
Volgens Hamaguchi had Murakami’s toestemming krijgen nogal wat voeten in de aarde, maar bemoeide hij zich toen het eenmaal zover was nergens meer mee. Als regisseur kon hij dus ‘zijn ding’ doen. Leidde dat tot nog meer verschillen tussen boek en film? Een heleboel eigenlijk. Het gaat van details tot meer ingrijpende dingen. In het kort verhaal is de auto een gele Saab 900 cabriolet, in de film is die rood en heeft hij een schuifdak (geel is ook mooi, zegt Hamaguchi hierover, maar zou te veel opgaan in het landschap). Bij het overlijden van Kafuku’s echtgenote is de doodsoorzaak in de film een hersenbloeding (plotseling) in plaats van baarmoederhalskanker (langzamer). Daarnaast zijn de audities en repetities voor de opvoering van Tsjechovs Oom Vanja toegevoegd. In het boek staat wel dat Kafuku zijn dialogen voor dat stuk in de auto oefent, maar die worden niet geciteerd. Bij Murakami speelt het verhaal zich af in Tokio, niet in Hiroshima. Het stopt ook op een veel eerder punt. De gezamenlijke reis naar Hokkaido heeft de regisseur eraan gebreid en het gesprek daar tussen Kafuku en Misaki is on-Murakamiaans in zijn emotionaliteit. Misaki heeft als vrouwelijk personage in de film overigens veel meer vlees gekregen dan bij Murakami. En daar komen we bij een cruciaal punt: Hamaguchi’s voorliefde voor rijkgeschakeerde vrouwenportretten.
Ryusuke Hamaguchi adapteerde al eerder literatuur naar het witte doek. Asako I & II (2018) is de verfilming van de roman Nete mo samete mo (Of je nu slaapt of wakker bent) van Tomoka Shibasaki (van haar verscheen in het Nederlands de roman Lentetuin). Daarin zit eveneens een referentie naar werk van Tsjechov, zij het niet Oom Vanja maar Drie zusters. En ook elementen zoals conversaties in een auto zag je al in vroegere films van hem. Maar je merkt toch vooral aan de uitgewerkte vrouwelijke personages (naast Misaki ook Kafuku’s echtgenote en een paar van de theateractrices) dat Drive My Car niet zomaar een adaptatie is van Murakami maar een echte Hamaguchi-film, die perfect past in de rest van zijn oeuvre. Murakami en Shibasaki zijn twee heel verschillende auteurs, maar beide verfilmingen zijn heel erg Hamaguchi.
Alle Nederlandse Murakami-titels en -citaten verwijzen naar de vertalingen van Jacques Westerhoven, Elbrich Fennema en mezelf.
Luk Van Haute
Luk Van Haute (1963) is vertaler-tolk en japanoloog. Na Oosterse filologie gestudeerd te hebben aan de universiteit van Gent en Japanse literatuur in de universiteit van Tokyo promoveerde hij in 1997 op een proefschrift over het vroege werk van Nobelprijswinnaar Kenzaburo Oë. Later doceerde hij aan verschillende instituten, waaronder de UGent, de universiteit van Leiden en de KU Leuven.
Hij geeft geregeld lezingen over Japanse literatuur, cultuur en maatschappij en schrijft ook over die thema’s voor diverse kranten en tijdschriften. Naast Oë vertaalde hij onder meer Haruki Murakami, Soseki Natsume en Yasunari Kawabata.