One Shot Cinema: 'Saturday Fiction'

Saturdayfiction 04
Nieuws 03 feb 2020
Lou Ye mag dan niet de internationale faam en status hebben van Chen Kaige, Zhang Yimou en Jia Zhangke, maar is zeker een van de grote talenten van de zogenoemde Zesde Generatie, de groep cineasten die studeerde aan de filmacademie van Peking tijdens het studentenoproer en de bloedige onderdrukking in 1989.

- Klik hier voor speeldata en tickets voor 'Saturday Fiction'.

Lou Ye, geboren in 1965, voelt zich al snel aangetrokken door de film, studeert aanvankelijk animatie aan de kunstacademie van Shanghai maar volgt later een opleiding als regisseur op de filmacademie van Peking. In 1990 studeert hij af, met één jaar vertraging door de gebeurtenissen van Tiananmen. Lou en zijn collega’s van de Zesde Generatie (onder wie ook Zhang Yuan, de regisseur van 'Beijing Bastards' en 'Weekend Lover') zetten zich af tegen het werk van de Vijfde Generatie die ze beschuldigen van academisme, het propageren van traditionele waarden en de officiële Chinese cultuur.

Vanaf zijn debuutfilm, 'Weekend Lover' (1994) filmt Lou de Chinese jeugd, toont hij hun dromen en verlangens in een maatschappij op drift. In veel van zijn films verklaart hij zijn liefde aan zijn geboortestad Shanghai. Zo is zijn doorbraakfilm 'Suzhou River' (2000) al een ode aan Shanghai waarvan de bezoedelde Suzhou-rivier de slagader is. De adolescenten die hij opvoert, worstelen met het leven. De protagonist, een jonge motorkoerier, geraakt in de ban van een nachtclubzangeres die als twee druppels water lijkt op een jonge vrouw die hij ooit verraden heeft; hij gooit het op een akkoordje met een jongerenbende om haar te ontvoeren. Lou draait deze film op digitale video, wat de intimiteit die van dit werk uitgaat nog vergroot.

Met 'Purple Butterfly' (2003) behandelt hij voor het eerst het Chinees-Japanse conflict. Shanghai is bijna de protagonist van deze film, waarin alles draait om de clandestiene activiteiten van Chinese verzetslieden en hun schermutselingen met Japanse geheime agenten.

Anti-zelfcensuur

Lou Ye is openlijk een rebelse regisseur en zegt zelf dat hij, anders dan sommige van zijn collega’s, niet aan zelfcensuur doet, wat hem geregeld in de problemen brengt. Zo is 'Summer Palace' (2006), waarin hij Shanghai voor Peking verruilt, te zien op internationale filmfestivals, maar werd de prent verboden in de Chinese Volksrepubliek. De regisseur breekt ook verschillende taboes in zijn schildering van de onverbloemde en intense seksuele ervaringen van een jong meisje dat haar dorp vaarwel zegt om in Beijing te studeren. Lou situeert dit liefdesverhaal tegen de achtergrond van de studentenopstand van 1989 op het Tiananmenplein. En hij filmt naar Chinese normen al te expliciete seksscènes waarin hij prachtig de passie en het gulzig verlangen vat van zijn jonge protagonisten. Als straf wordt hij door de Chinese autoriteiten vijf jaar op non-actief gezet.

'Spring Fever' (2009) draait hij clandestien met een jachtige, onrustige camera. Een nerveuse stijl die volledig past bij dit koortsachtig drama over de verboden liefde van drie mannen en twee vrouwen uit de grote Chinese stad Nanjing. In verbazend vrijmoedige ofschoon genitaliën vermijdende vrijscènes vat Lou hoe seksueel verlangen en hartstocht door geen enkele wet of ideologie kan ingedijkt worden. De homoseksualiteit van sommige personages schoot de Chinese autoriteiten in het verkeerde keelgat.

Onuitgegeven in België

Lou’s volgende vier films gaan in première op de grote festivals (Cannes, Berlijn en Venetië) maar blijven onuitgegeven in de Belgische bioscopen: 'Love and Bruises' (2011), een in Frankrijk gedraaide film over de liefde tussen een Chinese studente en een jonge Parijzenaar; 'Mystery' (2012), een harde kijk op de rijzende Chinese middenklasse die over lijken gaat om haar privileges te bewaren; 'Blind Massage' (2014), over een massagesalon waar alle bedienden blind zijn; 'The Shadow Play' (2018), een noir-melodrama spelend in Guangzhou, een van de belangrijkste Chinese havensteden.

Zoals de meeste films van Lou Ye is ook 'Saturday Fiction' (2019) doordrongen van een diepe melancholie, gevoelens van spijt en desillusie. Ook nu weer gaat het om een mijmering over verloren liefde.

De cineast duikt hier het verleden in en reconstrueert in schitterend zwart-wit het Shanghai van de late jaren ’30 tot begin van de jaren ’40 van vorige eeuw, wanneer de havenstad door Japan is bezet. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Shanghai ook een toevluchtsoord voor vluchtelingen vanuit Europa en een nest van spionnen.

Deze sociopolitieke context gaf Shanghai ook een mythische status waar de cinema dankbaar op inspeelde. In films als 'Shanghai Express' (1932) en 'The Shanghai Gesture' (1941) van Josef von Sternberg, 'Shanghai Drama' (1938) van G.W.Pabst, 'The Last Emperor' (1987) van Bernardo Bertolucci, 'Exil Shanghai' (1997) van Ulrike Ottinger en 'Lust Caution' (2007) van Ang Lee werd deze kosmopolitische stad het toneel van intriges, machtsspelletjes, fatale passie en decadent raffinement. 'Saturday Fiction' sluit daar mooi bij aan. De protagonisten zijn toneelspelers (zoals de ouders van Lou Ye).

Oosterse film noir

De film zelf is een bespiegeling over rollenspel, waarheid en illusie, feiten en fictie. Gong Li (ooit de muze van Zhang Yimou) speelt een raadselachtige actrice die tijdens de tweede wereldoorlog ook als spionne wordt ingezet. Naast een spionagefilm is 'Saturday Fiction' ook een oosterse film noir, waarin sfeer, toon en stijl primeert, waarin het haast onophoudelijk regent en een mobiele camera sierlijk beweegt door een bedrieglijke wereld van schimmen en schaduwen.

De plot is zeker voor de westerse toeschouwer moeilijk te volgen en te ontwarren, maar laat dit u zeker niet afschrikken. Geef toe, ook in de beste Amerikaanse film noir, zoals 'The Big Sleep' (1946), 'The Lady from Shanghai' (1948), is de plot behoorlijk onbegrijpelijk. Daarom: erger je niet aan de complexe intriges, maar laat je betoveren door de hypnotiserende stijl van deze regisseur die inzake visueel raffinement niet moet onderdoen voor zijn Hongkongse collega Wong Kar-wai.