Patrick Duynslaegher over FFG On Tour: 'Tout s'est bien passé'

Tout sest bien passe film still
Verdieping 14 sep 2021
Voor onze eerste Film Fest Gent On Tour van het nieuwe seizoen, kozen we voor Tout s’est bien passé, het nieuwste werk van snelfilmer François Ozon die ook bij een topzwaar onderwerp - euthanasie - zijn draaglijke lichtheid niet verliest. Het officiële startschot wordt gegeven op dinsdag 21 september met de eerste FFG On Tour-vertoning in verschillende cinema’s in Vlaanderen en Brussel.

(Deze filmanalyse bevat spoilers, n.v.d.r.)

Sitcom ozon

Een van de weinige zekerheden in het filmbedrijf is dat François Ozon zo ongeveer elk jaar met een nieuwe film uitpakt van telkens hoge tot zeer hoge kwaliteit. Dat zijn er al twintig sinds hij in 1998 debuteerde met het ondeugende Sitcom. Op zich al een prestatie, zeker als we weten dat hij bovendien ook altijd het scenario (mee)schrijft en hij zelden een steek laat vallen. Over de rangorde van zijn films kun je van mening verschillen, maar ik heb hem nog nooit een slechte of mislukte film weten maken. En in tegenstelling tot een Eric Rohmer, die in zijn hoogdagen ook quasi jaarlijks een nieuwe film maakte maar daarin telkens variaties spinde op terugkerende thema’s, verandert Ozon voortdurend van onderwerp, narratieve stijl en toon die kan gaan van spottend en provocerend tot elegisch en melancholisch.

Je zou zijn films kunnen opsplitsen in diverse genres en categorieën: vrouwenportretten (Swimming Pool, 2003; Le refuge, 2009; Jeune et jolie, 2013), thrillers rond identiteit & seksualiteit (Une nouvelle amie, 2014; L’amant double, 2017), kostuumfilms (Angel, 2007; Frantz, 2016), verhalende experimenten (5x2, 2004; Dans la maison, 2012), zuivere komedies (8 femmes, 2002; Potiche, 2010) en regelrechte drama’s (Grâce à Dieu, 2018; Eté 85, 2020). En het is in deze laatste categorieën dat hij de grootste verscheidenheid aan de dag legt. Met zijn nieuwste film vinden we Ozon in een ernstige modus. "Tout s’est bien passé?" is de vraag die in restaurants gesteld wordt om te horen of je wel lekker hebt gegeten. In Ozons nieuwste film is de titel het antwoord op de vraag of een euthanasie vol hindernissen goed is afgelopen.

Ete 85

Dit is zeker niet Ozons eerste film over afscheid nemen, dood, verlies en rouw. Al in Sous le sable (2000) weigert Charlotte Rampling de plotselinge dood van haar man te aanvaarden en leeft ze alsof hij nog altijd het middelpunt van haar bestaan is. In Le temps qui reste (2005) zien we hoe een jonge homo met een terminale tumor in het aanschijn van de dood nog zijn kinderwens realiseert. In Frantz (2016) krijgt een Franse soldaat na WOI een verhouding met de weduwe van de Duitse soldaat die hij om het leven bracht, een tragisch voorval dat hij maar niet kan verwerken. In Eté 85 wil een tiener absoluut de overeenkomst honoreren die hij met zijn overleden vriendje gesloten heeft, zelfs al stelt hij zich daardoor buiten de wet.

Maar in Tout s’est bien passé staat voor het eerst de wil om te sterven centraal. De Franse veteraan André Dussollier speelt een tachtiger, André, die na een beroerte half verlamd door het leven moet: in een rolstoel, linkeroog half dicht, scheve rechtermondhoek. Voor deze trotse man heeft het leven geen zin meer en hij vraagt zijn oudste dochter Emmanuèle, (Sophie Marceau) of ze hem wil helpen om uit het leven te stappen. Zowel de aanvraag als de uitvoering van de euthanasie heeft heel wat voeten in de aarde en is bezaaid met obstakels, zowel op familiaal als institutioneel vlak.

Emmanuele

De film is gebaseerd op het in 2013 bij Gallimard verschenen gelijknamige autobiografisch boek van Emmanuèle Bernheim. Deze schrijfster die vier jaar geleden overleed, schreef ook vier scenario’s voor Ozon (Sous le sable, Ricky, Swimming Pool, 5x2) en was getrouwd met Serge Toubiana, gewezen hoofdredacteur van Cahiers du Cinéma en ex-directeur van de Cinémathèque française. Ozon volgt het boek waardoor ook zijn film een vrij nuchter feitenrelaas brengt en zeker geen polemiek over het beladen onderwerp nastreeft. Je voelt dat hij geïnteresseerd was om zoveel mogelijk de dagelijkse realiteit, op het triviale af, achter de "kwesties" te tonen zonder de toeschouwer enige morele keuze op te dringen of voor- en tegenstanders met de vinger te wijzen.

De complexiteit en de nuances komen uit de details en onverwachte wendingen van deze particuliere zaak. Daarbij is de familiale context doorslaggevend. Het gaat om een artistieke Joodse familie bij wie kunst en cultuur een prominente plaats krijgt (Brahms in de auto; de kleinzoon die een klarinetrecital speelt) en over wie nog altijd de schaduw van de Holocaust hangt. De vader is een rijke industrieel op rust en een grote kunstverzamelaar; een tiranniek figuur ook die er altijd - zeker op zijn ziekbed - naar streeft de touwtjes in de handen te nemen. De moeder, gespeeld door Charlotte Rampling, heeft Parkinson, slikt antidepressiva, leeft teruggetrokken in haar beeldhouwatelier en gebruikt in haar werk alleen maar grijs ("il y a plein de couleurs dans le gris"). Aanvankelijk is haar kilte tegenover haar zieke echtgenoot wat shockerend maar geleidelijk ontdekken we ook wat door de mogelijke reden van is. Haar man leidde kennelijk een dubbelleven met een jongere minnaar. Zonder het met zoveel woorden te zeggen - Ozon verkiest de suggestie boven de bevestiging - blijkt dat de homoseksualiteit van de vader een zware tol eiste van het gezin, vandaar wellicht ook de chronische depressie van de moeder. Het gedrag van de personages onthult meer dan de dialogen, een mooi voorbeeldje daarvan is hoe Emmanuèle de sandwich die haar vader in het ziekenhuis niet volledig kon opeten, thuis in de frigo stopt.

Tout sest bien passe

De zieke man is zeker geen heilige. Snedige flashbacks die subtiel door de vertelling geweven zijn, bevestigen dat de dochter een moeilijke band heeft met haar vader. En ook nu nog blijft hij de twee zussen tegen elkaar opzetten en veroorzaakt hij spanningen in hun relatie. De andere zus, Pascale (Géraldine Pailhas) moet toezien hoe alle aandacht van haar vader naar Emmanuèle gaat. Gezien zijn conditie permitteert hij zich de waarheid te vertellen, hoe kwetsend die ook is. "Qu’est-ce que tu étais laide quand tu étais enfant," laat hij zich terloops ontvallen. Ozon schreef deze repliek als een variatie op een echte opmerking die André Bernheim maakte nadat zijn dochter Emmanuèle te gast was in de legendarische literaire uitzending Apostrophes: "Tu as été formidable ma chérie, mais ton nez ça ne va pas du tout. Je t’offre une opération!".

André is ook een koppigaard die altijd bij zijn standpunt blijft, en ook het feit dat zijn fysieke toestand geleidelijk lichtelijk verbetert, kan hem niet op andere gedachten brengen. Hij lijkt er een heimelijk plezier aan te beleven dat hij zijn dochters met de moeizame procedure van zijn afscheid belast. Aanvankelijk weigert de oudste dochter wat haar vader van haar verlangt, omdat ze toch van deze "slechte vader" houdt, al wenste ze hem tijdens haar jonge jaren meermaals dood. Later probeert zijn vroegere minnaar, ook uit liefde, stokken in de wielen te steken. Maar ook de Franse wetgeving ligt dwars omdat de toestand van de vader niet voldoet aan de criteria van ondraaglijk lijden. De dochter is daarom genoodzaakt om de man te transporteren naar Zwitserland, waar de euthanasie toch kan, hoewel dit ook allerlei praktische problemen stelt. Zelfs tijdens de reis naar Bern blijft André, die alleen maar waardig wil sterven, op tegenstand stuiten: een van de verplegers is moslim en kan vanuit zijn geloof niet meehelpen aan de euthanasie (eerder vernamen we al dat ook familieleden vanuit hun joodse overtuiging een probleem hadden met zijn levensbeëindiging).

Tout sest bien passe 4

Op het eerste gezicht zou je het parcours vol hindernissen opdat een man zijn laatste wens in vervulling wil zien gaan, als misplaatste suspense kunnen bestempelen. Zo wordt op veel scènes een datum geplakt waardoor het verhaal ook de aftelling wordt naar het betwiste levenseinde. Waardoor de zussen nog voor hun vader definitief uit hun leven verdwijnt, al opgezadeld zitten met een zeven maanden durend rouwproces. Maar geboren filmverteller Ozon heeft geen valse schroom om dit euthanasiedrama zo boeiend en verrassend mogelijk in beeld te brengen. Ozon is een regisseur die het documentaire altijd naar het fictionele zal doen overhellen. Een bepaalde verwikkeling drijft de film zelfs in de richting van een thriller: de politie moet verschalkt worden, en rolstoel moet in de lift gekregen worden en men moet zich verschuilen in een appartement.

De film speelt zich grotendeels af in diverse ziekenhuizen of in de ambulance; we zijn getuige van akelige neurologische onderzoeken en de vernederingen die een man voelt omdat hij zijn bed bevuilt en moet gewassen worden. Maar zelfs bij zo’n zwaar onderwerp verliest Ozon zijn gevoel voor donkere humor niet. Hij onderkent zelfs de frivoliteit van sommige situaties. Wat ook te maken heeft met het karakter van de oude man: wanneer hij iets opvangt dat hem niet zint, doet hij alsof hij het niet gehoord heeft. Om zijn doel te bereiken zit hij niet om enige manipulatie verlegen en zijn reacties op sommige situaties zijn vaak grappig en venijnig. Zoals de scène waarin hij met zijn dochter heeft over het kostenplaatje - 10.000 euro - van de hele operatie. "Mais comment font les pauvres?" vraagt hij zich af. "Ils doivent attendre leur mort," antwoordt zijn dochter bits. "Oh les pauvres!" reageert de man vol gespeeld medelijden. Het ontbreekt Tout s’est bien passé dan ook aan elke pathos. Potentieel melodramatische scènes, zoals de laatste maaltijd in een favoriet restaurant of het afscheid van de twee dochters aan hun vader in de ziekenwagen die hem naar de dood voert, zijn sec en kordaat in beeld gebracht. Mooi is ook hoe de dochter ’s nachts in bed op haar oplichtende iPad de route volgt van de ambulance op weg naar Bern. Door een lichte toets ontmijnt Ozon alle goedkope tranerigheid. Als het kan zelfs met een cinefiel grapje, zoals wanneer de schoonzoon, Serge (Eric Caravaca) er bijna een drama van maakt dat hij door een onverwachte noodsituatie een Buñuel moet missen in de Cinémathèque.

Dit is ook een film die toont wat Jean Cocteau zo mooi verwoordde als "la mort au travail". Je ziet letterlijk hoe de tijd op de personages inbeukt. De vroeger ongetwijfeld aantrekkelijke jonge gigolo (Gérard Boiron) van de vader is nu een gezette, onverzorgde lastpost. Maar deze dimensie van "la mort au travail" is ook eigen aan het filmproces. Terwijl we mensen rondom ons doorgaans geleidelijk en daardoor quasi onzichtbaar zien verouderen, worden we met oudere acteurs soms plotseling geconfronteerd met onze nog levendige herinnering aan hoe ze er voorheen uitzagen. Dit geldt hier zeker voor hoofdrolspeler André Dussollier, die nooit echt een ster werd, wel een vaste verschijning in de Franse cinema, van de boulevardfilosofietjes van Claude Lelouch (Toute une vie, 1974) tot de latere films van Alain Resnais (On connaît la chanson, 1997; Pas sur la bouche, 2003; Coeurs, 2006; Les herbes folles, 2009; Aimer, boire et chanter, 2014). Ook Charlotte Rampling, ooit de bleke ster van het masochisme (Visconti’s The Damned, 1969; Liliana Cavani’s Night Porter, 1974) en vervaarlijke femme fatale (Jacques Deray’s On ne meurt que deux fois, 1985; Sidney Lumets The Verdict,1982) oogt nu hulpeloos en ontredderd.

Tout sest bien passe

De enige op wie de tand des tijds in haar voordeel werkt is Sophie Marceau. "C’est l’actrice de ma génération," zegt de in 1967 geboren Ozon. Zoals vele Fransen groeide hij op met de onnozele tienerfilm La Boum (1980) die un phénomène de société werd en Sophie Marceau bombardeerde tot iconische ster van de Franse cinema. Daarna was ze een tijdlang de muze van Andrzej Zulawski, een in Parijs werkzame Pool die haar in L’amour braque (1985), La note bleue (1991) en La fidèlité (2000) intens smartelijke rollen schonk die haar beperkte acteerkunde te boven gingen. Er volgden enkele pogingen tot een comeback, maar zelfs een rol in de James Bondfilm The World Is Not Enough (1999) deden haar ster niet opnieuw schitteren. Maar dankzij Ozon staat de intussen 55-jarige actrice weer aan de top met een rol die makkelijk aanleiding kon geven tot allerlei overdrijvingen en holle pathetiek, maar die ze zich meesterlijk met de grootste soberheid eigen maakt.

Ook de Duitse actrice Hanna Schygulla sleept de zware erfenis van het verleden met zich mee. Ze was ooit de meest sexy ster in de constellatie van actrices in het universum van Fassbinder, en ook de enige actrice uit zijn stal die internationale status verwierf. De Maria Braun, Lili Marleen en Lola van weleer oogt nu als een gezette grootmoeder die in haar professie (hulp bieden bij levensbeëindiging) blijkt geeft van evenveel tact als gratie. De casting van Schygulla is natuurlijk ook Ozons cinefiel saluut aan "Der Fassbinder", een van zijn grote voorbeelden van wie hij al het vroege, nooit opgevoerde toneelstuk Tröphen auf heisse Steine verfilmde als Gouttes d’eau sur pierres brûlantes (2000). En zijn volgende film, Peter von Kant, is een vermannelijking van één van de bekendste vrouwenfilms van Fassbinder, Die bitteren Tränen der Petra von Kant (1972).

Patrick Duynslaegher

Patrick Duynslaegher

Van 1972 tot 2011 was Patrick Duynslaegher filmcriticus voor Knack magazine, waar hij van 2001 tot 2011 hoofdredacteur was. Van 2011 tot 2018 was hij artistiek directeur van Film Fest Gent. Hij schreef onder meer voor Sight & Sound, the International Film Guide, Variety en Vrij Nederland. Hij is de auteur van vier boeken, een over André Delvaux’s ‘Woman in a Twilight Garden’, een verzameling reviews, een overzicht van 100 jaar cinema in reviews en een kritische studie over het werk van Martin Scorsese.