- ...
- home
- nieuws
- state of ...
State of the Union - Angelo Tijssens
Vrienden, collega’s, politici,
Ik zeg ‘vrienden’ omdat de vrienden van Film Fest Gent zo lief zijn geweest mij te vragen om de allereerste State Of The Union te geven, hier, op de viering van de vijftigste editie van het festival. Bedankt voor die invitatie. Het is echt een hele eer en ik hoop het niet al te zeer te verknallen, opdat deze nieuwe jaarlijkse traditie ook de volgende honderd edities nog bestaat.
Ik zei ‘collega’s’ omdat er straks nog een receptie is met gratis drank, dus ik kon er gemakkelijkheid halve van uitgaan dat er veel collega’s zouden zijn.
En ik zei ‘politici’: want volgend jaar is er een voordeelverpakking verkiezingen, dus ik kan er bij het schrijven van deze tekst al donder op zeggen dat er wat politici in de zaal gaan zijn. Al zijn zij hier misschien ook voor de gratis drank.
(Ik geef het al even mee: de toiletten zijn hier in de gang, of beneden, onderweg naar de grote tent. Die lege witte camionetten met die blauwe strepen zijn politiecombi’s. Gelieve u ook te onthouden van eventuele xenofobe commentaar tegen die politie, ook als u aan de gratis champagne heeft gezeten. Dank. En welkom. Ik kom straks nog bij u terug.)
Het is een feestelijke avond, er is, zoals gezegd, champagne en er zijn speeches, straks is er nog de nieuwe film van Bas Devos.
Het is feest. Dit heerlijke festival is even oud als Kate Moss, Christian Bale en Olivia Coleman.
Ik was min twaalf bij de eerste editie. Het valt me de laatste tijd op dat ik denk dat de dingen in de tijd verder van mij verwijderd zijn dan ik denk. Bij “twintig jaar geleden” denk ik aan mijn kindertijd, aan Dag Sinterklaas en flanellen pyjama’s, ergens begin jaren negentig. Maar twintig jaar geleden deed ik ingangsexamen aan de toneelschool. We betaalden al met euro’s en het laatste seizoen van Friends werd opgenomen.
Tijd voor wat historisch perspectief, dus.
Vijftig edities geleden, in 1974, wandelt Philippe Petit op een koord tussen de twee Twin Towers. Hier in Gent wordt een toneelstuk over fascist Cyriel Verschaeve onderbroken door de neofascisten van het KVHV en het VMO. Het is het geboortejaar van Robbie Williams, Ramsey Nasr, Amy Adams, James Blunt, Penélope Cruz, Joaquin Phoenix, Leonardo DiCaprio en Franka Potente. In dat jaar sterven onder andere Duke Ellington, Juan Péron, Mama Cass, Oskar Schindler en Nick Drake. Het is het jaar van de grote oliecrisis, het aftreden van Richard Nixon na het Watergate, Waterloo van Abba, van de Rumble in the Jungle, de ontdekking van het Terracotta Leger in China, de vijfde en laatste Touroverwinning van Eddie Merckx. In 1974 debuteert Stephen King met Carrie en de Rubik’s Kubus wordt uitgevonden.
Ik zou u heel Wikipedia kunnen voorlezen. Maar dat zou nog niet voldoende zijn. Het zijn feiten die proberen de werkelijkheid weer te geven. Het hangt er maar van af welke je kiest en waarom.
Want 1974 was ook het jaar van een eerste pintje, van een laatste sigaret, van een schooljaar lang smachten naar die éne klasgenoot die het nooit zal weten, van die gemiste trein, de veel te warme dag in mei, van die erfenis die per ongeluk bij het oud papier belandt, van een hand in een andere hand, van een uit de hand gelopen caféruzie en de doodse stilte die decennia zou duren, van dat trouwfeest, van dat verloren manuscript, dat eerste kleinkind, dat jachtongeval, die bloedneus op CM-kamp, die ene slechte oester en dat gemiste sollicitatiegesprek de dag erna, van die blik op de luchthaven, die belofte, dat geheim dat niet bewaard werd, die onbeantwoorde brief, dat anonieme telefoontje, die nieuwe fiets, die grote liefde, dat laatste glas samen, dat oog in oog staan met dat ene schilderij, dat kapotte horloge, die grote vlek op dat tapijt.
Ook dit zijn feiten die proberen de werkelijkheid weer te geven. Het hangt er maar van af welke je kiest en waarom. De meeste verhalen zijn niet in een overzichtelijke canon te vatten, omdat ze tussen de naden, onder de randen en tussen de plooien van de tijd vallen. En toch zegt de manier waarop iemand naar iemand anders lacht, de discussie over wie de vuilbakken buitenzet of de reactie op een onverwachte gebeurtenis op een anonieme hoek van de straat veel meer over ons, over wie we zijn als soort en als volk, dan een lijst vol dode mannen en canonieke veldslagen.
Het hangt er maar van af wat je kiest en waarom.
Dat is in ons vakgebied altijd de vraag. Welk verhaal vertel je, waarom vertel je dat en welke bouwstenen heb je nodig?
In tegenstelling tot veel van mijn collega’s ben ik nooit naar de filmschool geweest. Ik heb via trail and error en dankzij de geweldige makers waar ik al mocht mee samenwerken, zelf proberen te achterhalen wat de basisregels van het spel zijn. Ik leerde dat je een scenario best zo ‘objectief mogelijk’ schrijft, in de derde persoon. Je omschrijft wat je kunt zien en horen. Omschrijvingen mogen niet te lang zijn, niemand is geïnteresseerd in de exacte tint groen van het tapijt in de hall. Blijkbaar. Heeft men mij verteld.
Ik leerde over show, don’t tell. Toon wat er gebeurt, laat de kijker ontdekken hoe de vork aan de steel zit. Zeg niet: hij heeft het koud. Zeg: hij rilt, er komen wolkjes uit zijn mond wanneer hij ademt, hij wrijft over zijn bovenarmen. Dat soort dingen. Show, don’t tell.
Er zijn ontelbaar veel boeken die je leren hoe je een scenario schrijft. Meer nog: hoe je een succesvol scenario schrijft. In drie weken. Je kunt die allemaal kopen. Je kunt die allemaal lezen. Maar je kunt ook met mensen samenwerken. De basisregels van het vak leren en dan met mensen praten, dingen lezen, dingen zien. Tijd nemen. En vooral: luisteren, naar anderen.
Zo luisterde ik onlangs naar Barry Jenkins, de scenarist en regisseur van If Beale Street Could Talk en Moonlight. Het was op de trein naar Lokeren – en op een podcast, Barry was niet mee onderweg naar Lokeren. Hij vertelde over hoe hij op twee weken tijd – in Brussel, trouwens!- de eerste versie van Moonlight schreef.
In het derde en laatste deel van de film, wanneer het hoofdpersonage zijn grote jeugdliefde terug opzoekt, zitten ze samen in de auto. Er is een simpele aanraking, een helder te omschrijven handeling, waarop Jenkins schrijft: “and the earth moves” Niet dat Moonlight plots in een rampenfilm verandert. Het VFX-team heeft heel weinig werk gehad. Maar iedereen, de acteurs, de hele crew, iedereen die het scenario las, wist: ja, dit is wat gebeurt. The earth moves. Het is niet objectief maar het is helder.
Wanneer je leert schrijven, en dat is in mijn geval een proces dat nog lang niet is afgerond, dan leer je vooral “hoe”, de regels, de geschreven en ongeschreven wetten van het schrijven.
Over de “waarom-vraag” kan je een leven lang tobben.
Om de rekeningen te betalen, uiteraard, maar daar kom ik straks nog op terug. Omdat productie moet weten welke locatie er nodig is, omdat acteurs zouden weten wat te zeggen en tegen wie. Allemaal legitieme redenen, natuurlijk. Maar dieper, onder het oppervlak: waarom doe je dit en niet dat?
Welk groter verhaal onderschrijf je? Bevestig je de status quo – recycleer je wat je al kent, omarm je de clichés, de archetypes of schrijf je een eigen verhaal en moet je tegelijkertijd ook de wereld opnieuw uitvinden? Kan dat überhaupt? Want kan je ooit los van je eigen blik kijken? Zelfs als je sciencefiction schrijft, over galaxies far, far away, dan nog ben je onderhevig aan je eigen, vaak beperkte referentiekader. Jeroen Brouwers schreef in Bezonken Rood: niets bestaat wat niet iets anders aanraakt. En dan klopt. Hij had gelijk. Onze gedachten, onze schijnbaar spontane associaties, het gebeurt allemaal voor een reden. Die synapsen werken als een grote writer’s room waar niemand nog echt weet waar het uiteindelijke verhaal zijn oorsprong vond. Wat we maken is onderhevig aan de manier waarop we de krant lezen – als we al de krant lezen, waarop we naar de wereld, naar elkaar, naar de mensen op de bus kijken. We zijn als makers niet los te zien van de wereld, hoe hard we ook ons best doen om daaraan te ontsnappen. Céline Sciamma haalde het vorig jaar op de negenenveertigste editie van dit festival ook al aan: intuition is political. Wij zijn verbonden, via de beelden en de perspectieven waar we ons mee omringen.
We zijn ook verbonden met mensen, met soortgenoten, met gelijkgestemden en andersdenkenden. Ook in onze sector. Want, en ook daar is een half-eeuwfeest een goede gelegenheid om even terug te kijken, we zijn wel degelijk een sector. Kijk om u heen: of we nu verbonden zijn door onze liefde voor de cinema, de belofte van een receptie met champagne of wat dan ook: we zijn deel van een kleine microkosmos binnen een grotere samenleving.
Er zijn unies en gildes en verenigingen. Mensen verbroederen en proberen op overlegmomenten de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Er zijn steunpunten en subsidiënten en een sociaal en juridisch kader dat verre van perfect maar wel op zijn minst aanwezig is. We hebben grote stappen gezet in de professionalisering van de sector, er is aandacht voor gelijke rechten en minderheden, maar we zijn er nog niet. We mogen onszelf en elkaar niet wijsmaken dat we er al zijn. Dit is nog geen shooting script, we zitten nog maar aan de first draft.
Ik kreeg van Film Fest Gent tijd om enkele dingen uit te leggen, om een helder punt te maken. En tijd is, in deze tijden, een kostbaar goed. Ik heb de tijd genomen om met collega’s uit de sector te praten over wat zij belangrijk vonden, over wat zij dachten dat een State of the Union zeker niet onvermeld mag laten.
Ik wil het dus even over tijd hebben. Over tijdsnood, over studententijd, de tijd van toen en tijd voor actie.
Ik hoorde al te veel verhalen over collega’s die in tijdsnood zitten, omdat de casting en de call sheets al klaar zijn nog voor het schrijven kan worden afgerond. Gaan, gaan, gaan, maken, maken, maar op set wel problemen moeten oplossen die in een uitgebreidere scenariofase hadden kunnen worden voorkomen. Er gaat op sets té veel tijd naar het zoeken van oplossingen. En daar verliezen we allemaal. We verliezen kwaliteit, en tijd en geld.
Navraag leert dat een gemiddelde draaidag in onze sector zo’n 30 tot 50.000 euro kost; zonder overhead, financiële kosten, producers fees, zonder postproductiekosten of muziek. Dus enkel de zuivere productiekost. Als we dan zouden uitrekenen hoeveel tijd er kan bespaard worden op set door de schrijvers langer aan het werk te houden, dan komen we met de prijs van een paar draaidagen al héél ver.
Tijd dus.
Net als velen onder u, geef ik les. Scenario-les, in mijn geval. Nu, het is te zeggen: ik probeer filmstudenten iéts bij te brengen over scenarioschrijven. Ik heb daar zo’n acht lessen voor. Acht keer drie uur. Per academiejaar. Dat is weinig. Want schrijven is een vak dat je kan leren. Ja, er is talent nodig, maar ook vakmanschap en onderwijs. En tijd, want al doende leert men. Beginnen over de financiering van het hoger kunstonderwijs, zou mij té ver leiden, maar iedereen weet waar ik het over heb.
U voelt het al, ik ben aan mijn wish list begonnen. (Nog acht pagina’s te gaan, trouwens)
Nu we hier toch met z’n allen samen zijn, nog enkele niet onbelangrijke puntjes.
We duiken opnieuw de geschiedenis in. De verleden tijd.
In 1963, het jaar van Ich bin ein Berliner en I have a dream, wordt in dit land, op 30 juli om precies te zijn, de wet betreffende het verhuren van films bestemd voor commerciële vertoning getekend. In die wet wordt bepaald dat er per verkocht bioscoopticket een percentage(tje) aan auteursrechten wordt geheven. Dat percentagetje wordt vastgelegd op 1,2%. In 1963, het jaar van Soeur Sourire en haar Dominique-nique-nique, was er nog geen sprake van een Unie van de Regisseurs of een Scenaristengilde, of van een organisatie die de belangen van filmmakers echt verdedigde. Die 1,2% van elk verkocht ticket gaat bijgevolg naar de componisten van de filmmuziek. Of om nog preciezer te zijn: naar de publishers en platenfirma’s van die componisten en uiteindelijk ook wel een beetje naar hen. Van die 1,2% gaat de volledige som van 0,0% naar de auteurs van het werk. Als we naar de bioscooptickets kijken, is voor Soeur Sourire, de film, dus meer geld gegaan naar de nabestaanden van een dode non dan naar de makers van de film.
Dit is iets wat door filmmakers al meermaals is aangekaart en waar momenteel nog steeds geen echte beweging lijkt in te zitten.
Dus beste aanwezige politici, hier zijn we, ik had beloofd dat ik bij jullie zou terugkomen, maak daar werk van. We zullen u ervoor belonen. Niet per sé met onze stem, maar sowieso met nog meer dingen die u en uw kiezers kunnen bekoren, ontroeren of aan het lachen brengen.
En nu ik jullie onverdeelde aandacht heb, nog een laatste puntje:
Het precaire juridische en fiscale statuut van veel van mijn vakgenoten.
Wanneer we een film of een serie schrijven, dan komt er vaak een deel van de verloning voor de scenarist rechtstreeks van het VAF. Ik zeg deel, soms is dat ook het leeuwendeel of in sommige gevallen zelfs de vollédige verloning voor de scenaristen. Die som is belastingvrij – want gezien de omvang van het werk en de niet bijzonder hoge vergoeding wel een voordeel is, maar tegelijkertijd worden daarop geen sociale lasten betaald. Met als gevolg dat veel schrijvers geen pensioenrechten opbouwen. Iets waar men zich als wetgever, of als raad van bestuur van het Vlaams Audiovisueel Fonds best eens over zou buigen.
Ik heb namelijk uit goede bron vernomen dat de voorzitter van die raad van bestuur… een echte éxpert is… in pensioenoptimalisatie. Dus de expertise is in eigen rangen al aanwezig. Want het zal van bij jullie moeten komen. In tegenstelling tot “he-who-must-not-be-named” kunnen wij namelijk niet zelf stemmen over onze extralegale voordelen.
Enkele weken geleden eindigde in de VS de grote staking van de scenaristen. Die van de acteurs is nog steeds bezig. Er wordt gestaakt voor betere loon- en arbeidsvoorwaarden en de bescherming tegen artificiële intelligentie.
Die AI zou er namelijk voor zorgen dat een algoritme het derde seizoen van deze of gene serie zou kunnen gaan schrijven, of dat acteurs, eenmaal gescand, kunnen worden ingezet in sequels of prequels of eender welk ander gekweel waar boardrooms geld denken mee te verdienen. Zonder dat ze daarvoor vergoed worden.
Er zijn natuurlijk ook voordelen aan AI. AI gaat geen achterkamertjespolitiek gebruiken om louter voor zichzelf een buitensporig hoog pensioen te verzamelen, want AI gaat niet op pensioen. AI pist ook niet tegen combi’s maar het kan wel flink wat gezeik veroorzaken.
Nog voordelen: voor de mensen in de andere zaal, die nu denken dat ik live aan het spreken ben: dat is niet het geval. Dit is volledig AI-generated, ik zit zelf gewoon thuis, zoals elke vrijdagavond, met een pizza op mijn schoot te wachten tot De Afspraak op Vrijdag begint.
Ook hier bij ons is de roep naar eerlijke verloning luid. Vorig jaar werd het principe van een “passende en evenredige vergoeding” in de auteurswet ingeschreven, wij moeten dus een deel van de AI-koek krijgen, want het is met onze content dat het algoritme wordt gevoed. Maar, beste politici, hoe zorgen jullie ervoor dat dit geen dode letter blijft? Hoe gaan jullie ervoor zorgen dat de toekomst van de sector geen aflevering van Black Mirror wordt?
(Even voor de beleidsmakers in de zaal: ik ben al halverwege puntje drie. Nog even volhouden.)
Ons systeem voor auteursrechten is verouderd, allicht nog door Napoleon zelf gedicteerd, zoals de financiering van de katholieke kerk - en is nog grotendeels gestoeld op de lineaire ervaring, van in de tijd van Dag Sinterklaas en flanellen pyjama’s en het laatste seizoen van Friends. Ondertussen wordt er gestreamd en gestreamzd en kijkt iedereen die dat wilt op zes platformen tegelijk.
Een eerlijke verloning daarvoor voorzien, is niet eenvoudig. Zegt men.
Maar het is wel noodzakelijk, zeg ik.
En ik niet alleen: over heel de wereld gaan stemmen op die -geheel terecht- eisen dat de winsten die grote en minder grote platformen maken, ook met de makers, met de creatives of, godbetert, hier komt de vermaledijde term: de content creators worden gedeeld. Dat zal een inspanning vragen die het lokale bestuur zwaar overstijgt. Dit is een probleem dat bij voorkeur een Europese aanpak vereist. Iets waar Flanders, als zelfverklaarde State of the Arts, een voortrekkersrol in zou kunnen spelen.
Ik zou hier nog een klein etmaal kunnen uitweiden over de bestedingsverplichting voor streamers, waar onze politici zich met een kluitje in het riet hebben laten sturen, maar dat zou ons misschien té ver leiden.
Ik recapituleer:
Tijd, juridische en fiscale zekerheid en een eerlijke verloning, rekening houdend met het veranderende landschap.
Drie duidelijke punten waarvoor graag één van mijn ongelezen scenarioboeken citeer, beste politici: show, don’t tell. Toon initiatief, echte actie en geef ons geen voice-overs bij stilstaande beelden. Kom straks op de receptie niet zeggen dat we gelijk hebben, maar ga naar huis, ga wetsvoorstellen schrijven. U hoeft ze niet eens voor te leggen aan een pitchcomité, ze mogen recht naar het parlement.
Ik wou hier een vlotte overgang van het woord ‘parlement’ naar het woord ‘cinema’ maar ik heb te veel beroepseer om mij daaraan te wagen.
En de klok tikt genadeloos verder.
Dus hoppa: jump cut.
Dat brengt ons, zonder vlotte overgang, in deze allesbehalve lineaire vertelling, met tijdssprongen en omwegen, terug hier, in de cinema.
Straks krijgt u hier Here te zien, de nieuwe film van Bas Devos. Wil is in de zalen, binnenkort ook Het Smelt, Holly opende het festival, en de nieuwe Belgische films zijn amper op twee handen te tellen; langspelers, documentaires, kortfilms, animatie, VR, vanalles. Sommige van die films krijgen terecht veel aandacht, anderen verdwijnen onterecht tussen de plooien. Ik wil en kan en zal niet ontkennen dat het filmlandschap een markt is, met vraag en aanbod en van die dingen. Het publiek kiest nog steeds welke films succesvol zijn, maar wat we niet weten, kunnen we niet kennen.
De voormalige Amerikaanse politicus en fulltime asshole Donald Rumsfeld had het in een speech ooit over known unknowns. Ik citeer: we know, there are known knowns; there are things we know we know. We also know there are known unknowns; that is to say we know there are some things we do not know. But there are also unknown unknowns – the ones we don’t know we don’t know.” Hij had het in dit geval over totaal verzonnen weapons of mass destruction, maar ik citeer deze son of a bitch omdat het citaat in al zijn vaagheid wel enigszins concreet maakt dat we niet weten wat we niet weten. En dat we dus nood hebben aan goeie filmpers.
Oké, er zijn nog enkele kranten en tijdschriften die hun best doen, waarvoor dank. We hebben enkele zeer fijne filmjournalisten die regelmatig het gevecht met de eindredactie aangaan om genoeg, nét genoeg plaats te krijgen. Maar een bréed publiek inwijden in de wondere wereld van de cinema, dat is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. En een verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap. Een brede communicatie is noodzakelijk, over grote publieksfilms, over kleine parels en andere schatten die we zonder kaart niet weten te vinden. Ik hoorde begin deze week dat ook het breed gelezen, gratis filmmagazine Vertigo binnenkort dreigt te verdwijnen, wat betreurenswaardig is, want zo wordt het landschap nog wat schraler.
We mogen, neen, we moéten ook hier meer verwachten, en dan kijk ik in de eerste plaats naar onze openbare omroep. Waar zijn ze? Waar zijn die handjes?
Waar blijft dat filmprogramma? Of een primetime cultuurprogramma?
Volgend jaar krijgen we, hou u vast, het EK voetbal in Duitsland, de Olympische Spelen, de Tour, Wimbledon en Roland Garros, de lijst is bijna eindeloos. Daar zullen uren en uren en dagen aan zendtijd aan worden besteed.
Maar stel u voor – we gaan even fantaseren, dat is ons vak, of we nu filmmakers of politici zijn, dat er zou worden beslist om héel de Sporza-redactie te reduceren tot één persoon die al bij al een kwartier per week krijgt om over voetbal en basket en wielrennen en kleiduifschieten en weet ik veel – fierljeppen te komen vertellen, tussen de verkeersinformatie en een reclameblokje in? Ik ben hier niet aan het pleiten om sport van tv te schrappen. Ik zie mijn mannen in lycra liever op een fiets in de Pyreneeën dan voor een green key. Het is een gedachte-oefening. Stel u voor dat we niet de gebruikelijke stroom aan interviews met renners, verzorgers, teamleiders, diëtisten, keeperstrainers, fierljeppers, bondsvoorzitters en voorzitters van fanclubs krijgen, maar gesprekken met set-dressers, componisten, scenaristen, First AD’s, focus-pullers, onderzoekers en acteurs en regisseurs wiens naam we nog niet kenden?
Want dat is ook wat we doen: we herhalen wat we kennen. Maar hoe meer we kennen, des te groter de honger naar meer wordt.
Dat geldt ook voor ons, makers.
Ook wij hebben een verantwoordelijkheid: wij moeten nieuwe verhalen vertellen, nieuwe manieren vinden om die verhalen te vertalen naar een publiek. Als wij het niet doen, dan gebeurt het niet. Zo simpel is het. Van boardrooms en algoritmes zal het niet komen. Wij moeten ook durven praten over ons werk, zoals wielrenners, voor het startschot en net na de meet. Wij moeten blijven proberen om ons publiek te verbreden en te verdiepen, zowel in als met onze films en series.
Niet herkauwen wat we al kennen, dat is voor kalveren en geiten.
Zoals ik al aangaf, ik ging naar de toneelschool in plaats van naar de filmschool. Ik kreeg daar les van Dora van der Groen, die nogal kwistig was met wijsheden. Eén van de grootste: “Alles kan, mits goed gedaan”
Laten wij dat ook voorop blijven stellen: dat alles mag, echt alles, zolang het maar goed gedaan is. Laten we alles regels breken en buigen, om onszelf en ons publiek te blijven uitdagen. Want in tegenstelling tot wat de basisregels voor het scenarioschrijven ons willen doen geloven, moéten we niet objectief kijken naar de wereld, niet vanuit die derde persoon schrijven maar vanuit een eigen blik, vanuit een noodzaak om dat verhaal te vertellen.
De verhalen die ons omringen, vormen het kader waardoor we naar de wereld kijken. Intuition is political, weet u wel. Dus hoe meer wij vragen stellen, herformuleren en facetten van de wereld tonen die daarvoor ontoonbaar werden geacht, hoe meer we met z’n allen de toekomstige canon kunnen beïnvloeden. Volgend jaar zijn het verkiezingen in dit land, op elk denkbaar niveau. We weten en vrezen allemaal wat er daarna kan gebeuren.
We zullen hoe dan ook als sector nog meer moeten gaan samenwerken, om meer slagkracht te hebben. We zullen samenwerking moeten zien als een verrijking, niet als een louter noodzakelijke overlevingsstrategie of een kille coproductiestructuur. Want samen een verhaal vertellen dat breed wordt gedragen, leidt tot meer dialoog. Ook wij moeten de daad bij het woord voegen, ook wij moeten show, don’t tell. Tonen dat het kan.
Want het is nodig.
Geen enkele andere kunstvorm kan mensen zo bij elkaar brengen. Wijlen Roger Ebert, filmcriticus, omschreef film als ‘machines that generate empathy’ die ons uitdagen om ons te identificeren met anderen, door samen met hen ‘on a journey’ te gaan.
Ik wil niet zo naïef zijn om te beweren dat we met kunst de wereld gaan veranderen. Maar we kunnen op z’n minst blijven proberen. Dat zou toch ons streven moeten zijn, keer op keer, om ons en elkaars blikveld te verruimen, millimeter per millimeter, 24 beelden per seconde. Dat zouden we moeten blijven proberen, ‘to make the earth move’.
Vrienden, collega’s, politici, het is bijna tijd voor cinema. Maar eerst nog een stukje literatuur. In Vliegenpijn, de aantekeningen van Nobelprijswinnaar Elias Canetti, staat deze korte gedachte, waarmee ik graag deze State Of The Union afsluit:
“Ik ben het herkennen beu, de betrekkingen tot al het vroegere, de verbindingen, voortzettingen, vermommingen, onthullingen. Ik wil graag iets beleven dat met niets samenhangt wat in mij vroeger aanwezig was, en dat zich niet voortzet en niet tot blijven veroordeeld is; iets met snelle, abrupte bewegingen die nooit te berekenen zijn, ik wil in één woord graag een wonder.”
Ik dank u voor uw aandacht.
Ik dank u ook voor de schone dingen die u maakt en voor de moeite die u doet of zal doen om nog meer schone dingen mogelijk te maken.
Leve de wonderen,
Leve Film Fest Gent,
Leve de cinema.